Het leven van een mossel

Er wordt in Nederland jaarlijks zo’n 40 miljoen kilo mosselen geproduceerd. Nederlandse mosselen groeien op in de Oosterschelde of de westelijke Waddenzee. In het voorjaar planten ze zich voort doordat ze in deze periode eitjes en zaadcellen uitstoten. Na ongeveer één dag vormen zich mossellarven, die kleine schelpjes krijgen en naar de bodem zakken. Als het mosselschelpje 1 cm groot is wordt het mosselzaad genoemd. De overheid heft gereguleerd dat een bepaald percentage van dit mosselzaad opgevist mag worden door de Nederlandse mosselkwekers.
Er zijn twee manieren waarop volwassen mosselen worden gekweekt. Veruit de belangrijkste is de bodemcultuur. Mosselkwekers verplaatsen het opgeviste mosselzaad naar speciale percelen, waar de aanwezigheid van voedsel voor de baby-mosseltjes optimaal is en ze dus goed kunnen groeien. De mosselen hechten zich hier aan elkaar of aan de zeebodem. De mosselkwekers laten de natuur dan twee jaar zijn gang gaan, tot de mosselen volwassen zijn en hun schelp zo’n 6 centimeter lang is. Dan zijn ze klaar voor consumptie en worden ze opgevist.
De tweede manier, die maar 2% van de totale mosselproductie in Nederland voor zijn rekening neemt, is de hangcultuur. Bij deze methode wordt het mosselzaad in lange, kousvormige netten met een touw in het midden gedaan en aan drijvers in het water opgehangen. De mosseltjes hechten zich dan aan het touw en kunnen daar in alle rust volwassen worden. Als de mosselen klaar zijn voor consumptie worden de netten naar binnen gehaald en de schelpen van de touwen afgehaald.